een voorproefje



ALP volgens LVG



HET ALP HOOFDSTUK (DEEL 1) Finnegans Wake van pagina 196.01 tot 201.04





Eerst een praktische opmerking, het is wel nodig dat je de tekst van dit hoofdstuk er naast legt, of je zou hem uit het hoofd moeten kennen, dan is dit natuurlijk overbodig. Ik volg zo nauwkeurig mogelijk de tekst, de Engels-Joyceaanse tekst natuurlijk. [Nederlandse citaten zijn van de Vertaling-in-Wording (ViW) van Robbert-Jan Henkes and Erik Bindervoet] Deze "oefening" ben ik begonnen om de FWREAD-lezers een andere kijk op de tekst te geven. De FWREAD-lijst is een elektronische leesgroep die een pagina van de Wake leest per week, met commentaar en opmerkingen van de leden.

Dit wordt een soort vervolgverhaal: het hoofdstuk over ALP (Anna Livia Plurabelle) bekeken door de ogen van een "niet-geleerde", leke-Joyceaan, een auto-didact, een vrouw. Ik ga jullie vertellen wat ik zie en voel terwijl ik dit schitterende hoofdstuk van James Joyces Finnegans Wake lees.

Mijn verstand, mijn wezen werkt met beelden en gevoelens en niet zozeer met abstracte concepten en dat zal waarschijnlijk wel snel blijken. Het kan gebeuren dat ik in een algemene zin persoonlijk word. Het is een experiment dus zal ik wel zien hoe het verloopt.

Reacties wil ik graag vernemen, het uitlokken van discussie is één van mijn bedoelingen. Dus, vooruit met de geit, ik begin er aan…



Wat mij het eerste trof was de O, dat symbool van vrouwelijkheid en vruchtbaarheid, een mond die praat en praat, die aan iedereen iets wil vertellen en tegelijk voor alles een open oor heeft.



Als jong meisje ging ik met mijn moeder naar een industriële zelf-wasserij. Daar gingen de mensen uit de buurt hun was doen. Het was een grote zaal, lelijk geel-betegeld, onderverdeeld in kleine hokjes met muurtjes ertussen, zo ongeveer op heuphoogte. In elk hokje stond een wasmachine, heel groot, heel heet en heel lawaaierig. Dit beeld van die wasserij, met al die vrouwen met rode gezichten van de hitte en het werk, en ook rood van de woede die bij velen van hen binnenin aanwezig geweest moet zijn, wel, dat is het beeld dat Joyce bij mij oproept. De rivier is idyllischer, dat geef ik toe, maar in de grond is de situatie dezelfde, twee vrouwen (een oudere en een jongere) doen de was, elk aan hun oever van de rivier, en al wassende zuiveren ze ook zichzelf van voorbije gebeurtenissen. Ze roddelen, ze praten over wat er met Anna Livia gebeurde. En door dat gebabbel praten ze ook over zichzelf, over hun mannen, en over hoe je, als je hun kleren wast, altijd kunt zien wat ze allemaal uitgespookt hebben. Het compromitterende haar hier en daar, het vreemde parfum, een betaalstrookje van een restaurant, ja jullie mannen onder mijn lezers, wees gewaarschuwd, er bestaan geen geheimen voor de wasvrouw.



Het stukje dat mij het meest raakte, is het volgende: "M'n hand runneweren en m'n honger zitten noden om zijn vuile was uiter waard te hangen". Ik lees hier over de vrouwen die alles weten over 'de vlekken die op de juiste plaatsen zitten om echt verkeerd te zijn', de vrouwen die hard moeten werken om te zorgen voor het gezin van de mannen die 'het' buitenshuis doen. De oudere vrouw kent haar klantje goed en met een stroom platitudes probeert ze de escapades van onze held (HKI oftewel Hier Komt Iedereen) meer verteerbaar te maken. Ze is er zeker van dat hij op het eind toch wel krijgt wat hij verdient. "Wie water wast zal stroomloop oogsten."



De oudste wasvrouw gaat verder met haar beschrijving van HKI, ze vind hem maar niks. Zien jullie hem rondlopen, ijdel als een pauw: neus in de lucht, zijn trots als een bult op zijn rug, pratend in een mengelmoes van dialecten. Hij spreekt geaffecteerd, blaaskaakt, stottert en snoeft. Iedereen kent hem, het gerecht, de kerk, de politie en de mensen. Wie is hij, vraagt de jonge wasvrouw. Iedereen kan zich wel een beetje in hem herkennen. Ze blijft maar vragen stellen. Waren ze getrouwd? Voor de wet en alles, of hokten ze maar samen? De oudere vrouw parodieert de huwelijksgeloften op een schitterende manier: "Hierbij weenderik u tot mijn woerd. En bij mijn ganzeblik wink ik U." Joyce gebruikt hier het kinderspelletje 'Ducks and Drakes' en maakt tegelijk een grapje over Nora Barnacle (een barnackle is een gans). Nora moet haar Jim dikwijls gevraagd hebben waarom hij niet met haar trouwde. Tenminste als ik Nora was, en in het buitenland moest leven met twee kinderen en zo'n man, ja ik zou dikwijls aan zijn kop gezeurd hebben.



Genoeg, een andere vraag! De jongere vrouw gelooft alles wat 'ze vertellen'. Wat ze zegt, is het tegenovergestelde van wat ze denkt dat de waarheid is: Ik heb gehoord dat hij goed geld verdiende toen hij haar naar zijn huis bracht, ze leefde in een gouden kooi. De andere vrouw onderbreekt deze lofzang maar de jongere wil daar niks van weten en gaat verder over het huis, de meubels, geld en van dat alles zo veel als ze maar wou.



Hoewel ik nog niks weet over Anna Livia, kan ik toch niet zeggen dat ik jaloers ben op haar 'vangst'. Het geeft een raar gevoel om de woorden te zien zoals ze op het blad in mijn boek staan en tegelijkertijd de betekenis om te draaien, want dat moet je wel doen als je wil begrijpen wat de kleine zegt over HKI en zijn 'huwelijk'. Ik hoop voor haar dat ze later als ze zelf gaat trouwen een beetje realistischer is. De andere vrouw kan het niet meer aanhoren en vraagt: wie heeft je dat sprookje wijsgemaakt? Een blaaskaak was hij. Anna Livia had nog geeneens een trouwring. Hij lokte haar in een zielig huwelijk. Twee koters (croakers: een paar centen en kinderen) dat was al wat hij haar te bieden had, de windbuil. Maar toch met haar hulp begon hij de zaak, het huis, en het café. En waar was hij ondertussen? Het kleine beetje geld dat ze hadden, dat gaf hij allemaal uit. En zij zat thuis terwijl hij vrolijk verder deed zoals vroeger.



Ik heb zo het gevoel dat ALP helemaal niet lelijk was, de oudere vrouw bekijkt haar te negatief en de jongere bewondert Anna Livia te veel. Iedereen was verbaasd dat HKI haar had kunnen krijgen "zagen ze hem dus schielijk haar scheba ramsgeul opschieten." Daar werd veel over gepraat. Dat HKI hard werkte voor zijn "droogelijks broad" dat geloof ik niet; hij lijkt me meer iemand die haar voor hem laat werken. Na de opmerking over 'zijn' dagelijks brood staat er 'kijk naar hier' met natuurlijk de bijklank van: kijk naar 'haar'.



Weer een sneer van de oudere wasvrouw: ALP zou even erg zijn als hij, hoor ik daar jaloezie doorklinken, de jongere vrouw gelooft daar niks van en zegt "O, vertel me alles wat ik horen wil." De vrouwen staan elk aan hun oever van de Liffey, en ik heb me altijd afgevraagd waarom. Het is niet bepaald de meest uitgelezen plaats om roddels uit te wisselen, fluisteren kan al helemaal niet. Twee oevers, twee standpunten daar kan ik inkomen, links en rechts zoals in 197.01: "De linke rechter sprak overberugd de kromme meid recht". Jammer dat we niet weten welke vrouw aan welke oever staat. Kan interessant zijn.



Maar verder met het verhaal. Ofwel was onze Alp de madame van een hoerenkot, ofwel ontving HKI de meisjes die zij voor hem zocht ("Weet jij dat ze van overal backvissen op tij terugmaande,…, om bij hem in te gaan") en zat Anna alleen. Ik ben niet helemaal zeker, maar als ALP een slachtoffer zou zijn, zou de oudere wasvrouw niet zo haatdragend over haar spreken.



Maar ALP liet niet blijken hoe slecht ze het wel had, de schulden, het armeluizenleven, ze deed of het haar niks kon schelen. De jongste wasvrouw protesteert tegen de moeilijke woorden van de ander: "Spreek je maaswaal. Zeg gewoon water opstaat." De vrouw krijgt hier wel genoeg van en vraagt of ze niet naar school is geweest "jij ongelikkerde", waarmee ze bedoelt: leef jij met je ogen dicht, je weet verdomd goed waar ik het over heb. Heb je haar niet gezien, in haar schommelstoel, met een muziekje, kruiswoordraadselend terwijl ze op klanten wacht.



Ik werk in de Antwerpse binnenstad en kom twee keer per dag door de hoerenbuurt en die beschrijving klopt, ze zitten daar, de mooiste, jongste meisjes, wit, zwart en alles daartussen in, op een barkruk, in een schommelstoel. Ze herkennen me nu al en zeggen goeiedag als ik passeer; sommigen zijn zo jong dat het me moeite kost niet binnen te gaan en ze mee naar huis te nemen, allemaal. Maar daar gaat het hier niet over.



De zaken gingen slecht, van 's ochtends tot 's avonds piekerde HKI over zijn lot en zijn begrafenis terwijl hij de overlijdensberichten in de krant las, nee vrolijk is hij niet. hij is toch zo slecht behandeld door de wereld en al die navelstaarderij helpt ook niet echt, is het wel allemaal de moeite waard en ga zo maar door. Je zou toch denken dat hij er aan gewend zou zijn, het was nu al zo lang zo…



Hoe is het met Anna Livia gesteld? Bang om te gaan slapen, heen en weer lopend als een onrustig kind; ze zou de thuiskomst van "haar duero labber Daan" eens moeten missen. Ze moet en zal hem zien als hij thuiskomt van zijn 'meisjes' met geld en wat nog misschien? Het zinnetje "Met nieuwe oogsterschilde en sauld van seime moyeslijk" verwonderde me eerst. Zij verwacht hem toch niet thuis met de boodschappen voor 't avondeten: aardappelen, zout enzo. Nee ontbijt lijkt me hier meer op zijn plaats. En hier gaan we weer. Hoeveel vrouwen wachten er niet op hun mannen die tegen de ochtend van godweetwaar naar huis komen? En wat doen ze dan, ze maken allerlei lekkers klaar, en waarom? Opdat 'hij' toch maar naar huis zou 'blijven' komen. Meestal verloren moeite.



Anna Livia maakt "kroosrijke viskes" klaar, en legt aan zijn voeten haar "modderse eiers", "Kaffue mokau", het houdt niet op. Maar zoals haar moeder haar waarschijnlijk al leerde, de liefde van een man gaat door ja, je hebt hem zijn maag (denkt zij…). Doodop is ze ervan, haar aderspat klopt, haar knieën knikken van moeheid en angst, en jawel, het eten staat nog niet op tafel of hij duwt het al weg met een paar goedgekozen krenkende woorden die geen twijfel laten hoe hij over haar denkt. En alsof dat nog niet genoeg is mag ze nog blij zijn dat hij "de bornen niet op haar themen liet vaalen". Nog geeft ze het niet op, ze zingt liedjes voor hem, zielige vertoning moet dat geweest zijn, ze zou er beter het zwijgen toe doen. De jongere vrouw kan het niet geloven, maar "'t is ongelogen" de ridder op het witte paard waar het meisje van droomt bestaat niet en Anna Livia is geen prinses. "O dat gebaasal".



Al haar kunstjes mogen niet baten , ALP kan geen goed doen. Kreeg ze toch wat klappen of zijn "die purpieren paarsages" een verwijzing naar de manier waarop mensen hun roddels en verhaaltjes verfraaien? Ik zie haar zo voor me, kleren in schreeuwerige kleuren, nogal vulgair en goedkoop, de poeder op haar neus streperig van het huilen en de moeite.



Terwijl ik dit schrijf, merk ik dat ik het toch opneem voor haar ondanks de zwartmakerij van de oudere wasvrouw. Ik probeer haar beter te doen overkomen, teken haar meer als een slachtoffer en tot hiertoe denk ik dat ik gelijk heb.



Haar liedjeskunst was geen groot succes, dus probeert ze maar weer eens iets anders. Als hij haar niet wil, misschien zou een jonger meisje hem beter bevallen? Is het een wiegeliedje dat ze hier zingt "Lullebabbel, krissebisje! hallo, snoeysje, sterftochnie!" Het is twijfelachtig of ALP te bezitterig is, of HKI zijn 'vrouw' verwaarloost. Wie dwingt er wie tot wat? Dwingt hij haar tot prostitutie? Ik ben er niet zeker van. Er zijn veel verwijzingen naar doofheid. Is hij doof of zij? Goed in het lezen van lichaamstaal is ze zeker niet, onze Anna, terwijl hij koppig beslist haar niet te begrijpen. Haar laatste uitweg is hem te interesseren in de meisjes die haar deur voorbij lopen, voor zijn gebruik of om zijn zaakje te 'bevrouwen', nee niet duidelijk allemaal.



Anna Livia staat in de deuropening op haar sokken met een pijp in de mond en overtuigt de "stortemelkmeid of bedeeschde bormidochter…om bij de uitvulspoort naar binnen te glippen". Lokt zij de meisjes met geld of moeten zij juist geld voor haar verdienen? Lesjes in "hoe ze hun onderdanen moesten heupwiegen" zijn voor deze jongedames nodig voor ze weten hoe ze "de helleh weg eener maagd bij een man" kunnen vinden.



De jonge wasvrouw kan het allemaal niet geloven, dat Anna Livia deze meisjes op hem afstuurt, ook ik ben meer en meer in de war, het verwisselen van de rollen, het ongeloof, wat gebeurt er allemaal? Is ze dan toch niet alleen maar wanhopig….



Anna Livia verzint een verhaaltje, een liedje, een "sorgeulijk leedeken". De jongste wil "Anna's vrouwbeklag" horen en vraagt de andere wasvrouw het haar te verhalen terwijl zij het vuile ondergoed van een andere schrijver wast. Ze vergaat van nieuwsgierigheid. Wel vooruit zegt de oudere, ik zal het je vertellen, "Luister nu. Luister je wel?"